Anne van den Dool
Anne van den Dool is onder andere onderzoeksredacteur bij de KB. Voor meer informatie ga naar annevandendool.nl.
Hoe voeren bibliotheken hun taken uit in het gebied waarin en waarvoor zij werkzaam zijn? Bij welke kernfuncties liggen hun kansen en hun uitdagingen? En hoe zouden we het bibliotheekveld nog beter kunnen inrichten om die functies optimaal te vervullen? In deze serie interviews nodigt Anne van den Dool (KB) bibliotheekdirecteuren uit met een frisse blik te kijken naar de sector en haar taken.
Als je alle bibliotheekorganisaties in Nederland rangschikt van klein naar groot, staat zijn bibliotheek bovenaan. Zo visualiseert Alfred Haaksma, directeur van de Bibliotheek Scherpenzeel, zijn positie in het Nederlandse bibliotheeklandschap. Met een afzetgebied van tienduizend inwoners en 1,6 fte runt hij een bibliotheekorganisatie in het klein.
Een organisatie die desalniettemin zoveel mogelijk van de gebruikelijke bibliotheektaken oppakt. ‘We zijn maar met zijn tweeën, dus van een team kun je nauwelijks spreken,’ lacht Haaksma. ‘En doen we alles wat een OBA of een Utrechtse bibliotheek ook doet, maar dan op iets kleinere schaal.’
Een blik op de website van de Bibliotheek Scherpenzeel leert dat Haaksma niets te veel zegt: op het programma staan DigiCafés, robotworkshops en Coding Meetups. En dat terwijl de Scherpenzeelse bibliotheekorganisatie geheel zelfstandig opereert. ‘Als bibliotheek hebben we verschillende initiatieven genomen om te reorganiseren. Dat lukte wegens verschillende omstandigheden niet. Op dat moment hebben we besloten zelfstandig te blijven, bepaalde zaken uit te besteden en lokaal te blijven acteren. Daar gaat het om uitvoeren van bibliotheekwerk.’
Dat betekent dat Haaksma en zijn enige collega flink wat borden in te lucht te houden hebben om de gemeenschap te kunnen bedienen. ‘We vervullen samen tientallen rollen binnen de organisatie; dat vraagt om snel schakelen,’ legt Haaksma uit. ‘Zo zetten we naast het uitlenen van boeken samen op jaarbasis zo’n 260 activiteiten neer.’
Hoe je dat met zijn tweeën voor elkaar krijgt? ‘Door een goede planning te maken,’ reageert Haaksma nuchter. ‘En door het gewoon te doen. Wij weten niet beter: wij doen dit al tien jaar zo. En natuurlijk werken we veel samen met lokale partners. Als we deelnemen aan de Maand van de Geschiedenis, zoeken we steun bij de historische vereniging. Wanneer we de Nationale Voorleesdagen op poten zetten, doen we dat met de kinderopvanglocaties in de buurt. Verder werken we al jaren volgens een vast stramien, waardoor we zaken alleen hoeven in te roosteren en uit te voeren.’
Natuurlijk vraagt zo’n beperkte capaciteit ook om een scherpe blik. Haaksma: ‘Bij iedere activiteit vragen we ons eerst af: past dit wel bij de doelstellingen van de bibliotheek en kost het ons niet te veel tijd of geld? Omdat we met zijn tweeën zijn, moeten we ons samen altijd bezighouden met zowel de ontwikkeling als de uitvoering. Niets gaat vanzelf.’
Zo’n kleine organisatie heeft echter ook een groot voordeel. ‘Wij hoeven nooit na te denken wie we intern bij een project moeten betrekken,’ aldus Haaksma. ‘We hoeven nooit met het hele team te overleggen of na te denken binnen wiens takenpakket een bepaalde klus valt. We vragen altijd aan elkaar: heb jij zin om dit op te pakken? Zo verdelen we de taken.’
Ook hebben ze profijt van de kleine kern waarin ze zich als organisatie bevinden. ‘Iedereen kent hier iedereen. Daardoor zijn zaken, net als tussen ons twee, snel geregeld.’
Je moet je werk wel leuk vinden, geeft Haaksma toe. ‘Anders houd je dit niet vol. Gelukkig kunnen we het ook goed met elkaar vinden. We moeten alles met elkaar afstemmen: we kunnen niet allebei op dezelfde dag vrij nemen, want dan is er niemand om te waken over de bibliotheek.’
Die bibliotheek bevindt zich midden in een hechte gemeenschap, die Haaksma graag zo goed mogelijk wil bedienen. ‘Het blijkt jammer genoeg nog niet zo makkelijk in kaart te krijgen wat burgers precies willen,’ geeft hij toe. ‘Uit bevolkingsonderzoeken komt geen eenduidig beeld. Het is alsof je kinderen vraagt wat ze op school willen leren; daarop komt ook geen goed antwoord.’
Haaksma baseert zich daarom op algemenere documenten, zoals die van UNESCO. ‘We vertalen universele waarden naar onze lokale gemeenschap, zodat we zeker weten dat die door het hele dorp worden gedragen.’
Ook van de lokale politiek ontvangt Haaksma geen duidelijke verzoeken wat betreft de invulling van de functies van de bibliotheek. ‘Wel ontvangen we van de gemeente veel lof voor de manier waarop we met zo weinig financiële middelen, zoveel draaiende weten te houden,’ vertelt hij. ‘Dat vertaalt zich helaas nog niet naar een beloning: de gemeente zou vooral graag willen dat we het met nog minder subsidie zouden kunnen doen. En dat terwijl ik in dit agrarische gebied, met een vrij hoog percentage laaggeletterdheid, vooral de nood zie van een bibliotheekprogramma dat daar goed bij aansluit. Daar is alleen het geld niet voor.’
Digitale vaardigheden vormen voor Haaksma eveneens een prioriteit. ‘Eind september openen we ons Informatiepunt Digitale Overheid. We hebben tal van workshops, bijvoorbeeld op het gebied van coderen. Ook ons DigiCafé wordt druk bezocht. We mogen dan een kleine bibliotheekorganisatie zijn, dit is voor ons een speerpunt.’
Om zulke taken goed te kunnen uitvoeren, is professionele scholing van groot belang. ‘Alle medewerkers zijn geschoold,’ grapt Haaksma. ‘Dat lukt al snel, met zijn tweeën. Zo hebben we het ook gedaan met BoekStart in de kinderopvang, waaraan alle vijf locaties in de omgeving meedoen. Mijn collega heeft de train-de-trainercursus gedaan, zodat we alle lokale leidsters konden scholen en certificeren.’
Zo haalt Haaksma alle kennis in huis. ‘We hebben geen geld om alles uit te besteden aan externen,’ legt hij uit. ‘We willen bovendien niet dat zulke kennis na een korte tijd weer wegloopt. Met die kennis nemen wij vervolgens een plaats in in onze kleine teams van vrijwilligers. Zulke teams hebben we voor de uitleen, SeniorWeb, de digitale werkplaats en het Taalcafé voor anderstaligen. Zo blijven we betrokken. Dat wordt door de vrijwilligers erg gewaardeerd.’
Wat als Haaksma een derde persoon tot zijn beschikking zou hebben om de bibliotheek mee te bestieren? ‘Dat is niet nodig,’ antwoordt hij resoluut. ‘Ik ben heel tevreden met de gang van zaken. Natuurlijk is het af en toe prettig een extra persoon in het team te hebben; dan zouden we onze productiviteit kunnen verhogen. Tegelijkertijd ben ik blij met ons kleine team. Van sommige collega’s hoor ik bijvoorbeeld dat het hen een jaar heeft gekost om het Informatiepunt Digitale Overheid op te tuigen, alleen maar vanwege de organisatorische rompslomp. Dat hebben wij toch beter voor elkaar, denk ik dan.’
Voor een kleine bibliotheek als Scherpenzeel is een stevig landelijk netwerk als het Nederlandse extra prettig, weet Haaksma. ‘Ik zie in andere branches waarmee ik samenwerk dat zo’n netwerk ontbreekt. Daardoor weet men soms niet wat er drie kilometer verderop gebeurt en is men continu zelf het wiel aan het uitvinden. Voor zulk dorpsdenken worden we dankzij organisaties als de VOB en KB behoed. Ik ben heel blij met de organisaties die ons met raad en daad bijstaan als ik er even niet uitkom. Ik kan altijd een collega of de POI bellen. Die laatste brengt deskundigheid waarvoor ik zelf geen tijd en ruimte heb, en verbindt mij met andere organisaties buiten het dorp. Zo word ik attent gemaakt op landelijke ontwikkelingen die ik zelf niet zo snel zou zien en worden initiatieven opgezet waaraan ik zelf nog niet had gedacht.’
Reacties