Anne van den Dool
Anne van den Dool is onder andere onderzoeksredacteur bij de KB. Voor meer informatie ga naar annevandendool.nl.
Dit interview is onderdeel van de serie ‘Vooruitblikkende bibliotheken tijdens de coronacrisis’. Anne van den Dool (onderzoeksredacteur bij de KB) bevraagt hiervoor directeuren in bibliotheekland naar specifieke thema’s die spelen bij de maatregelen rondom het coronavirus. Bibliotheken mogen vanaf nu eventueel vestigingen gedeeltelijk weer openstellen als dit veilig kan voor de bezoekers en medewerkers.
De intrede van het coronavirus pakte voor Ton van Vlimmeren, directeur van de Bibliotheek Utrecht, wel heel onvoordelig uit. ‘Na jaren van voorbereiding zouden we op vrijdag 13 maart onze gloednieuwe hoofdvestiging openen aan de Neude. Alles stond klaar. Op donderdagochtend hadden we nog contact met het RIVM of het kon doorgaan. Toen kregen we groen licht. Om 11 uur ’s ochtends hebben we alle genodigden nog een berichtje gestuurd met het bericht: geen zorgen, het gaat door. Luttele uren later liet Rutte ons het omgekeerde weten.’
Met de boodschap van de minister-president dat evenementen boven de honderd personen geen doorgang konden vinden, werden ook de honderdvijftig activiteiten die in het kader van de opening op de planning stonden in één klap geannuleerd. ‘Het personeel reageerde heel professioneel op die boodschap,’ herinnert Van Vlimmeren zich. ‘We hadden allemaal keihard toegewerkt naar die opening. Het is heel vreemd zo’n anticlimax te ervaren, zeker omdat het pand daarna zo lang leeg moest blijven. We konden er met ons personeel en onze bezoekers geen bezit van nemen.’
Extra wrang: bij de inrichting waren juist kosten noch moeite gespaard om het gebouw een duidelijke verblijfsfunctie mee te geven. ‘We hadden een veelheid aan studie- en werkplekken ingericht,’ licht Van Vlimmeren toe. ‘En het eerste wat we nu moeten doen, is driekwart van de stoelen eruit halen.’
Van Vlimmeren sprak eind april tegenover Trouw zijn ongenoegen uit over het feit dat supermarkten en tuincentra wel open mochten blijven en bibliotheken niet. ‘Er zijn gezinnen met kinderen die zich te pletter vervelen, die een terugval krijgen in hun leesvaardigheid. Boekhandels zijn ook open, terwijl zij soms minder toegerust zijn op bezoekers dan wij: zij hebben veelal kleinere locaties met smallere gangpaden.’
Zijn medewerkers willen zo graag weer al hun diensten verlenen aan Utrechtse burgers, ziet Van Vlimmeren. ‘Naarmate het – misschien wel onnodig – langer duurt voordat we ons totaalpakket weer mogen aanbieden, stapelen de problemen zich ook op. Niet alleen de consequenties voor het leesniveau van kinderen zijn groot, ook de financiële gevolgen zullen niet achterblijven. Om ons heen zien we hoe onze horecapartners en onderhuurders in de knel komen en vragen om opschorting van de huur.’
Op een gegeven moment waren ze bij de Bibliotheek Utrecht wel klaar met het aankopen van anderhalve-meter-lint en spatschermen. ‘Je kunt je voorbereiden op een toekomst, maar op een gegeven moment wil je ook in die toekomst aan de slag. In die toekomst zijn we niet alleen een boekenuitleenbalie, hoewel het zeker goed is dat dat de eerste functie is die gerestaureerd wordt.
Het liefst zou ik ook een rol spelen in de discussies die momenteel in onze maatschappij leven. Vinden we het bijvoorbeeld kloppen dat onze nationale luchtmaatschappij wel geld van de overheid ontvangt, maar niet wil verduurzamen? Wat vinden we op dit moment van onze balans tussen werk en privé? Hoe willen we in de tijd hierna leven, voedsel produceren en consumeren? Wat is de prijs van mensenleven?
Dat is de paradox van deze tijd: als bibliotheek zouden we hier heel graag een duidende rol in willen vervullen, informatie willen geven, een plek van lotgenootschap willen zijn. Zo voelden we dat ook na de aanslag op Kanaleneiland vorig jaar: mensen kwamen bij elkaar in de bibliotheek en spraken over wat er was gebeurd. Die functie kunnen wij nu niet vervullen. Ook binnen de anderhalve-meter-samenleving moeten we zoeken naar dat type dienstverlening.’
Voor een deel worstelen bibliotheken met dezelfde vraagstukken als theaterzalen en bioscopen, ziet Van Vlimmeren. ‘De continue vraag is: wat kunnen we doen met een kwart van het publiek? Wat mij betreft moet dat een combinatie van live en digitaal zijn: een klein publiek dat zich in de bibliotheek bevindt en voor interactie zorgt, plus een streamingskanaal voor andere kijkers, waar je als digitaal publiek ook vragen kunt stellen. Zo hoeft onze programmerende en opiniërende rol niet pas in de laatste fase te worden opgestart.’
De grootste uitdaging ziet Van Vlimmeren in het bereiken van kwetsbare ouderen. ‘Deze doelgroep komt normaal gesproken al niet gemakkelijk het huis uit. We hadden hen weten te verleiden tot koffieochtenden, workshops en digitaal buddyschap. Hoe ondersteunen we hen in deze voor hen toch onveilige tijd? Juist nu is hun digitale redzaamheid belangrijker dan ooit. We moeten waarschijnlijk denken aan één-op-één-begeleiding aan huis. Dat is ontzettend arbeidsintensief, maar anders weten we hen waarschijnlijk niet te bereiken.’
Van Vlimmeren is ook voorzitter van het European Bureau of Library Information and Documentation Associations (EBLIDA) – ‘de VOB op Europees niveau’, zoals hij het zelf beschrijft. ‘We hebben vanuit EBLIDA een nieuwsbrief uitgebracht met een overzicht van de coronamaatregelen van verschillende Europese landen. Zo laten we zien welke vragen er spelen en welke antwoorden bibliotheken daarop vinden. We brengen binnenkort een rapport uit met initiatieven die ook na deze crisis een rol kunnen blijven spelen, waarbij we voorbeelden ophalen uit alle hoeken van Europa.’
Ook bij collega’s over de grens ziet Van Vlimmeren de angst dat deze crisis voor bibliotheken financieel gezien heel nadelig kan uitpakken. ‘Veel bibliotheken verwachten dat de komende tijd de budgetten opnieuw ter discussie zullen komen te staan. In Nederland moeten we ons wapenen met de alarmerende leescijfers van het laatste PISA-rapport, het leesoffensief en de oproep van de Raad voor Cultuur om gemeenten er niet mee weg te laten komen om ons opnieuw te korten. We moeten laten zien welke prijs de samenleving betaalt als er wordt gekort op de bibliotheek. Op die discussie moeten we ons goed voorbereiden.’
Daarnaast ziet Van Vlimmeren op Europees niveau mogelijkheden. ‘Het beleid en de subsidierondes voor 2021 tot en met 2027 komen eraan. In de regel moet je erg veel doen om Europees geld te verwerven én te verantwoorden. Openbare bibliotheken zijn vaak klein, met weinig beleids- en projectcapaciteit. Ook zijn ze weinig internationaal georiënteerd. In tegenstelling tot bijvoorbeeld universiteitsbibliotheken krijgen ze lastig mensen vrijgespeeld om subsidieaanvragen te schrijven. Als Nederlandse bibliotheekdirecteur wil ik me binnen mijn voorzitterschap van EBLIDA graag hard maken voor een nieuwe vorm van samenwerking in ons land, waarin we aan de slag gaan om Europese subsidieprojecten aan te vragen, uit te voeren en te verantwoorden. Een subsidiemotor die bibliotheken ontlast. Juist in deze periode kan Europees geld ons verder brengen. Als het in Bulgarije en Litouwen kan, kan het bij ons ook.’
Toch vinden veel bibliotheken het nog lastig hun maatschappelijke waarde concreet te maken – een vaardigheid die bij dergelijke aanvragen hard nodig is. Van Vlimmeren: ‘EBLIDA heeft daarom ook een werkgroep bijeen gebracht om praktische modellen te ontwikkelen voor de impact van bibliotheken en om internationaal van elkaar te leren. Onderzoek van de KB draagt daaraan bij. Als je lokaal, nationaal en Europees met elkaar combineert, versterk je je basis en elkaar.’
Reacties